Jrg 12 no 11 februari 2016
Henna Guicherit
Op een zonnige zondagmorgen stap ik tegen tien uur een welvoorziene, drukbezochte en goed gekoelde supermarkt binnen. Ik waan mij in een middelgrote Amerikaanse stad maar niet in een ontwikkelingsland waar de op hol geslagen koers van de Yankee dollar de gemoederen bezig houdt. Het winkel assortiment bestaat naar mijn inschatting voor slechts 3% uit lokaal gefabriceerde producten. Mijn idee om op onderzoek uit te gaan was ingegeven door een klein zakje met stukjes manja die helemaal uit Vietnam in de freezer van een winkel aan de Gongrijpstraat was beland. Schuin tegenover die winkel is een stand waar er manja’s worden verkocht. Van verbazing vergat ik de stukjes te tellen die voor SRD 11 te koop waren. Lopend langs de schappen dwalen mijn gedachten naar de periode van crisis en SAP in de jaren tachtig en negentig. Toen stonden deze er verlaten bij. Staat dit ons weer te wachten? Zal onze president in navolging van zijn collega van Venezuela straks buitenlandse machten ook nog beschuldigen van tekort aan wc papier? Op de centrale markt konden wij toen smalle stroken wc papier kopen van door midden gesneden rollen. Thuis waren wij blij met bakkerij Hagens waar wij dagelijks een zakje met zes droge bruine puntjes konden halen. Dat er gebrek aan bakkersvet was, haalde je niet uit de krant, je proefde het. Blij was je met die gesmokkelde zak Guyanese bruine suiker die, tijdens het kookproces voor de wekelijkse liter stroop, alsmaar zwarter werd terwijl het vuil schuimend boven kwam drijven. Een scheutje melk deed dan wonderen. Die melk haalde je zaterdagmorgen vroeg bij boer van Ravenswaay en van het vet maakten we een soort boter en experimenteerden met stremsel in de hoop op een plakje kaas voor die droge puntjes. Tijd om in de rij te staan voor spijsolie hadden we niet; kippenvel was het alternatief. En als we met onze wekelijkse bon voor de gerantsoeneerde gasoline bij de service station gelijk een flesje Teepol konden kopen, dan wasten we daarmee niet de auto maar onze kleren.
Terwijl Bisschop Karel Choennie op deze zonnige morgen onder grote belangstelling en schitterende afwezigheid van regeringsvertegenwoordigers, plechtig wordt ingewijd, struin ik door die rijkelijk voorziene supermarkt en inspecteer als Gadget de schappen. Op het enige stukje papier in mijn tas, een bon van het pompstation, noteer ik, schrikt u niet, o.a. bronwater uit Noorwegen en Nederland, mineraalwater uit Duitsland en België, coca cola uit de USA, België en het Caribisch Gebied. En zelfs kokoswater uit Thailand. Zo ook een kwart liter fruit ontbijt uit Nederland voor SRD 19,50. Na de spinazie en soepgroente zijn daar de slagroomtaarten en zelfs waterijsjes uit het land van onze voormalige kolonisator. Honing komt uit Duitsland, China en de Verenigde Staten. Ik sta nog even stil bij de bedjes voor huisdieren en puppy’s die helemaal uit China zijn gehaald en eindig met een triest gevoel voor een grote vrieskast vol Amerikaanse choco crust ice cream cakes. Om niet depressief te worden heb ik de buitenlandse merken bier, jam, pindakaas en wasmiddelen uit een reeks landen niet meer geteld. Het is goed mis met ons monetair -, import – en productiebeleid en meer nog met ons vertrouwen in eigen kunnen, mompel ik in mezelf. Hoeveel arme vrouwen in ons land verdienen niet wat extra’s door de verkoop van waterijsjes. Waarom laten wij ze nu concurreren met de grootschalige producenten uit de rijke landen? Zijn onze keksi, boyo en viadoe niet goed genoeg? Waarom bier van overal importeren terwijl Parbo bier door een ieder gedronken wordt. In plaats van cassavemeel toe te voegen aan broodmeel en hiermee de ontgoochelde cassave telers blij maken wordt er ook brood geïmporteerd. We importeren zelfs bezemstelen en satéstokjes.
Cultuur omslag
Zijn wij ons er wel van bewust dat wij de rijke landen rijk maken en ons zelf steeds armer? Die landen worden rijk van de import van onze grondstoffen waarvan zij, niet wij, de prijs bepalen. De winsten van de multinationals komen voor het grootste deel niet bij ons terecht. En terwijl wij steeds minder ontvangen voor onze grondstoffen, betalen wij steeds meer voor de industriële producten die we importeren. Terwijl de winsten naar Europa en Amerika vloeien zijn de sociale en ecologische kosten voor ons. De liberalisering van de handel en van het kapitaalsverkeer, die landen als Suriname wel door de strot lijkt geduwd, maakt het van kwaad tot erger. Om te voldoen aan de eisen van de WTO en te integreren in het internationale handelssysteem moeten er kapitalen worden uitgegeven. Onder het mom van het bevorderen van vrijhandel worden gunstige voorwaarden gecreëerd voor het bedrijfsleven uit Europa en de Verenigde Staten. Goed bekeken komt het er op neer dat er sprake is van omgekeerde ontwikkelingshulp. Als het de landen in het noorden voor hun industriële ontwikkeling uitkomt, voeren ze wel een protectionistisch beleid. Maar wij moeten onze grenzen wel openen voor al hun producten. Dat is niet in ons belang. En hiermee maken wij ons nationaal belang ondergeschikt.
En terwijl ik de koude supermarkt uitloop en plaats neem in mijn door de zon verhitte auto wil ik niets meer horen van handelsverdragen. Ik wil dat er alleen nog maar geïmporteerd wordt en dollars beschikbaar worden gesteld voor de basisbehoeften die wij echt heel hard nodig hebben en niet zelf kunnen produceren. Het is toch te gek voor woorden dat dialyse patiënten niet de kwaliteitszorg kunnen krijgen die ze nodig hebben terwijl onze schaarse dollars gebruikt worden om de meest onzinnige producten te importeren. De minister van Handel en Industrie geef ik het advies om met de meeste spoed aan tafel te gaan met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, vakbeweging en civil society om te komen tot een witte en een zwarte importlijst. Voor welke producten moeten er dollars worden vrijgemaakt en voor welke niet. Laten wij handelen in het belang van het volk en niet in het handelsbelang.