Jrg 15 no 8 november 2018
Door Andy Truideman
Het is altijd moeilijk om te stoppen met iets dat leuk is om te doen. Stoppen met sporten omdat de gezondheid het niet echt meer toelaat, niet meer uitgaan, omdat het allemaal zo eentonig is geworden of stoppen met lesgeven, omdat alles eromheen steeds meer gaat tegenstaan.
Ruim veertig jaar terug waren de derde en vierde mulo belangrijke fasen in het onderwijstraject voor een kind, want het kind had dan in twee instanties de mogelijkheid om de toelatingstoets voor havo (hoger algemeen vormend onderwijs), vwo (voortgezet wetenschappelijk onderwijs) of NATIN (Natuur Technisch Instituut) af te leggen. Als het kind in die twee instanties de toelatingstoets niet met goed gevolg aflegde, waren de mogelijkheden voor middelbaar onderwijs beperkt tot de pedagogische instituten (de zogenoemde kweek B, niet de kweek A) en de middelbare handelsschool (MHS). In die fase van jeugdige zorgeloosheid dringen de gevolgen van het niet halen van die toets dan nog niet zo door tot het kind; het is dan handig om op zijn minst een ouder te hebben die een en ander nauwlettend volgt. Het is dan ook handig om te weten in welke vakken het kind zal worden getoetst. Welke cijfers moeten worden gehaald voor een bepaalde opleidingsrichting of waar het kind in is geïnteresseerd.
Er kunnen zich hierbij verschillende situaties voordoen. Bijvoorbeeld een eenoudergezin, waarbij die ene ouder het te druk heeft om zich ook nog daarmee bezig te houden. Een gezin, waarbij beide ouders flink aan de slag moeten om de eindjes aan elkaar te knopen, of een gezin waarbij beide ouders het simpelweg niet kunnen volgen. Gelukkig is er ook de situatie waarin één of beide ouders wel tot die mate van monitoring in staat zijn. Iedereen heeft hierin natuurlijk zijn verantwoordelijkheid, maar elkaar aanvullen mag, het moet zelfs; ouders, kinderen, leerkrachten en de overheid. De pedagogische opleiding (Kweek B) werd in die tijd enigszins hervormd; de opleiding werd opgesplitst in twee fasen: algemeen vormende en beroepsvormende. Als de algemeen vormende fase met goed gevolg werd doorlopen, kon de student opteren voor een certificaat dat de doorlopen opleiding gelijkstelde met die van het havo. Of de student kon doorstromen naar de beroepsvormende fase.
Tieners, zowel jongens als meisjes, die de toelatingstoets niet halen en op een pedagogische instelling terechtkomen, kunnen zich erin berusten. Zij kunnen de opleiding met goed gevolg afronden en instromen in het onderwijzersgilde, of proberen met het diploma een goede baan te scoren buiten het onderwijs. Een andere mogelijkheid was het certificaat claimen na twee jaartjes en daarmee aan de slag gaan. Maar vaak verlieten de tieners vroegtijdig de opleiding, simpelweg omdat het niet hun keuze was en vooral niet hun roeping. Als drop-out van een pedagogische instelling (in realiteit gewoon een mulo-afgestudeerde) wordt het dan moeilijk. Een baantje bij de overheid of de particuliere sector tegen een miniem salaris is dan één van de weinige opties, of een beetje avontuurlijk ingestelde en ondernemende jongeling begint iets voor zichzelf.
Het is zeer waarschijnlijk dat veel mensen die er veertig jaar in een of ander beroep op hebben zitten dit relaas herkennen en er misschien zelfs in hebben gezeten. Misschien één van de zorgeloze jongeren zijn geweest met de alerte ouders die processen in goede banen konden leiden. Misschien een van de jongeren met de ouders die niet de tijd of het inzicht hadden om met het systeem aan de slag te gaan, beseffend dat hun ouders absoluut niets kwalijk kan worden genomen.
Hoe hebben die mensen het ervan afgebracht?
Een deel heeft gaandeweg misschien toch de roeping gevonden die het onderwijs eigenlijk is en een deel doet het omdat het in elk geval een maandinkomen garandeert. Het is eigenlijk een beetje vreemd dat in het onderwijs, waar de intellectuele ontwikkeling van een land van afhangt, mensen terechtkomen die er eigenlijk helemaal niet wilden zijn. Die mensen wilden allemaal naar de andere middelbare opleidingen, die ze helaas niet hebben gehaald. Er mogen eigenlijk helemaal geen afvallers op de pedagogische opleidingen terechtkomen; het moet altijd een keuze zijn, een roeping!
Een ander deel kan aan lagerwal zijn geraakt, teleurgesteld in wat het leven (niet) heeft gebracht. En misschien heeft een deel, via een omweg toch die begeerde top van de maatschappelijke ladder gehaald; vakbondsleider, minister, assembleelid, het kan. En dan vooral de drop-outs nog. Op zijn minst één van die tieners van toen kan gestaag aan een carrière hebben getimmerd en heeft het misschien zo goed gedaan dat deze persoon een expert is geworden in zijn of haar vakgebied en zelfs in het opleidingsprogramma van de organisatie is terechtgekomen en ook nog eens van geniet; ja, het kan verkeren. Maar de dingen die deze persoon na veertig jaar nog steeds bezighouden en de ervaringen opgedaan in het traject van het verzorgen van trainingen, cursussen en workshops die nog meer vragen opwerpen en nog meer inzicht geven in hoe het eigenlijk anders zou kunnen – door alle lagen van de onderwijssystemen heen – laten besluiten dat het mooi is geweest. Stoppen met onderwijzen en misschien een andere uitdaging zoeken op de oude dag; een boek schrijven of zo.