Jrg 17 no 11 februari 2021
door Carla Bakboord
Het is dinsdag 17 januari. Anita Plowell van het YouTube kanaal ‘De Bemoeibrigade’ stuurt me een app. “Carla, heb je deze korte clip al gezien en gehoord?” vraagt ze mij enthousiast? “Het is van Imro Lioe A Njie, een heel bekende en populaire kasekozanger die eens met Carla Thomas (de legendarische soulzangeres) heeft opgetreden. Hij zingt in een clip, die Margo Lie van hem heeft gemaakt, een lied over geweld tegen vrouwen dat hij geschreven heeft. Imro is ook componist en arrangeur. Je moet hem echt interviewen; een artiest van groot formaat. Maak contact met Margo”.
Dat deed ik dus. En aangezien Margo hem goed kent, besloten wij dit samen te doen. “Carla, hij is een gentleman. Ik kan me heel goed voorstellen dat vrouwen van hem hielden”, zegt Margo met een ondeugende glimlach. Met de camera in de hand en goed voorbereid nam Margo het interview af van deze bijzondere pokuman.
“Ik ben een artiest, een nationalistische jongen. Geboren in Paramaribo op dinsdag 13 januari 1945 in de Zwartenhovenbrugstraat. Die erven waren vroeger toch lang en als je boorde vanuit een erf in de Kleine Saramaccastraat dan kwam je in de Zwartenhovenbrugstraat. En daar ben ik dus geboren. Ik houd van voetballen en dammen. Maar muziek, dati ben law mi toch. Het is mijn leven. Zelfs toen ik als ambtenaar werkte op het ministerie van Sociale Zaken was ik constant met muziek bezig. Het is mijn passie. Ik heb deze gave van God gekregen en heb daardoor een succesvolle carrière achter de rug. Ik heb Suriname op Carifesta mogen vertegenwoordigen; op Cuba, Jamaica, en Trinidad.” Daarnaast heeft hij in Ghana opgetreden.

Wie is Imro Lioe A Njie?
Op negentienjarige leeftijd doet Imro mee aan een show georganiseerd door Harold Braam in Theater Thalia en wint de derde prijs. De tweede keer, op 28 april 1960, behaalt hij de eerste prijs. “Het frappante daarvan was dat wijlen mijn moeder ook op 28 april is geboren.” Hij straalt en zegt: “Ze had een mooi cadeau van me gekregen.”
Sindsdien hebben verschillende muziekgroepen hem gescout als zanger voor hun band. Imro begint als enige vreemde bij Tipico, een familieband. Het was een mooie tijd. Daarna zong hij voor Golden Star, die bestond uit volwassen mannen; militairen. De volgende stap was Conjunto Latinos in de jaren zeventiger onder leiding van Randolf Mathurin, een oom van Jetty Mathurin. Hij bleef daar negen jaar. En later zong hij voor Kaseko Masters. “Pe moro moni de, dape yu e go. Ik was gelukkig daar. Met hun ben ik drie keer naar Nederland geweest en heb er tien jaar gespeeld.” Naast zijn zang, bespeelt Imro de skraki. Dat doet hij graag. En toch, zingen is zijn lust en leven. Hij benadrukt telkens dat hij deze gave van God heeft gekregen. “Ik heb die gave uitgebuit,” zegt hij zonder blikken en blozen. “Dit is ook de reden waarom ik nooit naar het buitenland ben gegaan. Ik kreeg aanbiedingen, maar ik vond dat ik deze gave met mijn volk moet delen. Zij moeten genieten van mijn stem.”
Na Kaseko Masters richtte Imro zijn eigen band ‘Ex- Masters’ op en leidde die 25 jaar lang. Ex-Masters heeft hij inmiddels overgedragen aan zijn zonen en wanneer er optredens zijn, bellen zij hem op en doet hij, met dezelfde spirit en passie van toen, mee. “Zodra het coronavirus achter de rug is, ben ik weer in het veld; steady ready.”
Vrouwen
“Ik heb veel vrouwen gehad en heb 29 kinderen; zestien jongens en dertien meisjes. Al mijn kinderen kennen mij en kennen elkaar. Het zou beestachtig zijn als ze me niet kenden. Ze komen me opzoeken hoor. Ik ben een gezegend mens. Nooit heb ik neerbuigend over vrouwen gezongen. In mijn lied ‘Luku fa den Sranan uma moi’ bezing ik hun. Het was één van mijn grootste hits. Ik heb altijd van vrouwen gehouden. Ik heb constant voor vrouwen gezongen dat ze niet zomaar met een man moeten gaan en niet zomaar naar hun buurvouw moeten luisteren. ‘No mek’ buurvrouw taki a man no bun’, gaat daarover. Ik heb onlangs ook een lied geschreven getiteld ‘Te wan man de nanga wan uma yu no musu kosi en, yu no musu fon en’. Ik roep de mannen op om dat achterwege te laten. Ik heb altijd gezegd: ‘if yu wani wan tra man dan yu musu teki en, if mi wani wan tra vrouw dan mi musu teki en’. Ik had ook 25 jaar lang een verhouding met een vrouw. We zijn gescheiden. We hebben elkaar weten los te laten. Nooit heb ik een vrouw geslagen. Waarom zou ik het doen? Mijn moeder heeft me altijd geleerd, schatje als een vrouw niet meer wilt, lib’ en rustig yu e go yu pasi, ma no naki, no naki. Dat staat nog steeds hoog in mijn vaandel. Dat heb ik ook al mijn kinderen geleerd. Mijn schoonzonen heb ik geleerd, ‘brada no naki. Te yu no wani a vrouw moro, tyar’en kon baka pe yu go tek’en’. Mijn hart doet me pijn wanneer ik hoor, ‘man naki vrouw, man kiri vrouw, man kapu vrouw’. Allemaal rotzooi, ga weg, laat die vrouw rustig. Je moet je vrouw niet slaan; je moet haar strelen. Wat ik ook van mijn moeder heb geleerd is: ‘den mofo musu yepi en’, want die vrouw kan niet tegen een man vechten. Maar als die vrouw niet wil, yu mu gwe libi a vrouw. En efu a vrouw wani yu baka a sa suku pe yu de. En vrouwen, als een man je slaat, ga weg. Loslaten, want al blijf je daar a libi no go switi. En mannen, als je die vrouw slaat, gaat het respect weg. Mishandel geen vrouwen. Schreeuw ze niet. Efu wan san no e go, efu wan sani de dan yu taki gelijk Dat is mijn visie.”